Canon Speciaal Onderwijs

Tot ver in de jaren zestig was de dominante opvatting van pedagogen dat kinderen met een beperking het beste af waren in onderwijs dat speciaal voor hen was ingericht. In 1976 telde het buitengewoon onderwijs maar liefst 17 gespecialiseerde schoolvoorzieningen. Het was in feite een parallel onderwijssysteem met eigen schoolgebouwen, financiering en schoolbesturen, waar niet zelden een aantal lokale notabelen hun vrije tijd aan gaven. Het functioneerde ook los van het echte onderwijs; het waren eigenlijk twee werelden, met een verbindende eenrichtingsloopbrug voor kinderen die het niet konden bijbenen in het reguliere onderwijs. Verkeer vanuit het buitengewoon lager onderwijs (blo) richting het reguliere onderwijs was er nauwelijks. Eenmaal blo’er, altijd blo’er.

De filosofie daarachter was niet denigrerend, maar juist optimistisch. Er zijn nu eenmaal kinderen die in het klassikale drukke onderwijssysteem niet uit de verf komen, achter blijven, schoolangst krijgen, onzeker worden. Waarom zou je die niet uit hun lijden verlossen in een school waar de klassen kleiner zijn, de leerkracht meer aandacht kan besteden aan de leerlingen en deskundig is om met alle beperkingen om te gaan? Ouders waren ook vaak enorm opgelucht als hun kind op bijvoorbeeld een LOM-school een plek kregen, heel vaak drongen ze er zelfs op aan.

Toonbeeld van deze optimistische insteek was Wilhelmina Bladergroen. Zij was ervan overtuigd dat als kinderen niet goed konden leren, er meestal iets aan te doen was. Vanuit die gedachte stichtte zij midden in de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam een instituut voor kinderen met leerproblemen, waaruit de eerste Nederlandse school voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM-school) ontstond. Hoewel haar creatie in 1949 nog maar op enkele plekken navolging had gekregen, werd het schooltype toen al wettelijk als een vorm van speciaal onderwijs erkend. In datzelfde jaar was ze aan de Rijksuniversiteit Groningen benoemd tot lector kinderpsychologie. Daarna kreeg ze geleidelijk nationale bekendheid. Een benoeming tot hoogleraar orthopedagogiek in 1966 onderstreepte haar pedagogische gezag.

Bladergroen trok stad en land af om de LOM-scholen te promoten. Kern van haar argumentatie vormde haar uitgangspunt dat leerstoornissen reparabel zijn. Niemand mocht denken ‘ze zijn niet te helpen’, zei ze in 1964 bij de opening van de schitterende nieuwbouw van de LOM-school die ze zelf in het Drentse Eelde had opgericht, de latere Bladergroenschool. Wetenschappers en professionals moesten juist net zolang zoeken tot ze middelen vonden die hielpen, ook als dat tot nog meer scholen voor speciaal onderwijs zou leiden. Zeker twintig procent van alle kinderen, schreef ze, zou op een LOM-school beter uit zijn.
Haar optimisme begon echter eind jaren zestig, zeventig op weerstand te stuiten. Het is de tijd dat ‘instituties’ als de psychiatrie, de gehandicaptenzorg onder kritisch vuur komen te liggen. Waarom moeten die mensen apart worden gezet, buiten de samenleving, ze horen er toch gewoon bij? Die redenering breidt zich uit tot het almaar uitdijende buitengewoon onderwijs. Het zet mensen buiten de samenleving, het stigmatiseert en plakt kinderen een etiket op waar ze hun leven lang niet meer vanaf komen.

Met de Contourennota probeert onderwijsminister Jos van Kemenade in 1975 het roer om te gooien. Hij gebruikt nog net niet het woord inclusie, maar zijn visie sluit heel precies aan bij het denken over ’normaliseren’ dat binnen de geestelijke gezondheidszorg en – zoals het toen nog heette – zwakzinnigenzorg zich steeds sterker heeft gemanifesteerd. Ook het onderwijs moet probleemkinderen zo lang mogelijk vast houden en het onderwijs moet daarvoor geëquipeerd worden. Het speciaal onderwijs is er voor als het echt niet anders kan, dat wordt het dominante pedagogische uitgangspunt van beleid voor het speciaal onderwijs.

In tegenstelling tot een aantal Angelsaksische en Scandinavische landen reduceert de Nederlandse politiek het speciaal onderwijs niet tot een onderwijsvorm voor leerlingen die er vanwege hun handicap er evident op zijn aangewezen. Voor het reguliere onderwijs betekent dat er altijd een ontsnappingsroute is om van lastig gevonden kinderen af te komen; ook voor ouders is er altijd een keuze en net als in de jaren vijftig zijn er veel ouders die juist aandringen op speciaal onderwijs omdat hun kind daar meer aandacht krijgt dan in het reguliere onderwijs. Want de nieuwe inclusiepedagogiek mag dan leidend zijn geworden, dat betekent nog niet dat de oude beschermingspedagogiek verdwenen is. Integendeel. 

De verwijzingen in de tekst leiden naar venster in de Canon speciaal & passend onderwijs. Zie: www.canonspeciaalonderwijs.nl