Samen met ouders

‘Tijdens de lesuren is het personeel der school niet te spreken’ – waar gaat dit bord over? In eerste instantie denk je aan een taalgrapje: als de leerkrachten lesgeven, dan zijn ze ontevreden. Maar dat zal het niet zijn. In de collectie van het Onderwijsmuseum bevindt zich naast dit houten bord – datering 1930-1940 – ook een emaillen exemplaar, vierkant en kleiner. Soortgelijke gebodsborden hingen bij de hoofdingangen van scholen.

Het bord was bedoeld voor vertegenwoordigers van leermiddelen en leveranciers. Zij moesten het niet in hun hoofd halen het onderwijzend personeel te storen. Het was ook gericht aan vaders en moeders, die bijvoorbeeld verhaal kwamen halen omdat dochter- of zoonlief onheus zou zijn bejegend.

Scheldende vader

Confrontaties tussen ouders en leerkrachten waren geen zeldzaamheid. De Utrechtse hoofdonderwijzer en kinderboekenauteur W.G. van de Hulst beschreef in zijn autobiografie Herinneringen van een schoolmeester (1943) een forse aanvaring met een vader. In het middaguur, tussen de schooltijden, wordt er op de buitendeur gebonsd; waarschijnlijk een boodschapper of een in moeilijkheden geraakte scholier. Maar het ongeduldige bonzen herhaalt zich. De jonge meester snelt de lange gang door en opent de deur. ‘Daar staat, groot en donker en vlak voor de opening, een forse vent; z’n fiets in de hand.’ Om hem heen een nieuwsgierig groepje kinderen. De man stoot de deur verder open. Met dreigende gebaren grauwt hij in Utrechts dialect: ‘Zo… En jij bin ’t, hè? Keesie Bakker zit bij jou, hè?’

De meester herinnert het zich niet, maar hij heeft deze leerling waarschijnlijk een draai om de oren gegeven. Of hardhandig rechtgezet in de schoolbank. Hij verbleekt als de man verder scheldt. ‘Jij blijft met je pòte van ze lijf; verstao je dat? Kleine joggies afbeule, hè, maar ’k zal het je aflere, bliksemse schòòlfrik.’ Dreigen, schelden, beledigen. In het bijzijn van de steeds groter wordende groep leerlingen voelt de schoolmeester zich een sukkel, een ‘papieren mannetje dat zo maar weg te blazen is’. Tot het uiterste getergd. Hij voelt zijn bloed kloppen. Zijn spieren spannen zich. Hij neemt een dreigende houding aan. Keesies vader had dit niet verwacht en kiest al scheldend het hazenpad. ‘Hij durref niet!’ joelen de kinderen hem na.

Thuis in gesprek

Van de Hulst noteert dat hij vervolgens bevend van spanning maar beheerst de school binnenloopt. In de stilte en de veiligheid van de koele gang. Zijn gezicht is gered. Hij is de held van de leerlingen. Maar de bovenmeester blijkt het niet eens met zijn strijdlustige ondermeester: dit was toch geen manier voor een leerkracht. Peinzend vraagt Van de Hulst zich af wie er nu gelijk heeft: ‘Moet een schoolmeester, omdat hij schoolmeester is, zich dan maar laten trappen door den eersten den besten bruut?’

Spottenderwijs zei Van de Hulst later dat op de kweekschool boksles onderwezen zou moeten worden: nuttig voor het zelfvertrouwen van de schoolmeester en het zou, eenmaal publiekelijk bekend, ‘veel narigheid voorkomen’.

‘Huisbezoek’ was een andere oplossing voor conflicten, aldus de gerijpte pedagoog Van de Hulst tijdens een van zijn vele lezingen op ouderavonden. Een duidelijke, tot op de dag van vandaag relevante boodschap. Het ‘personeel der school’ spreekt met de ouders thuis, in de schoot van het gezin, over het kind. Een eensgezinde samenwerking is onmisbaar voor een gezond schoolleven. 


Jacques Dane is hoofd collectie en onderzoek van het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht.

Deze column verscheen in Didactief, maart 2021